COLUMN: Mijn eerste keer
door Lois van de Geer
Na een bewogen jaar op de faculteit in Groningen, met een nog nagloeiend ‘corona-diploma’ op zak, begon mijn eerste werkdag op een dinsdagochtend in juli in de algemene praktijk. Ik vroeg nog of er behandelingen in de agenda stonden waar ik mij op voor moest bereiden. Hierop antwoordde mijn opdrachtgever dat dat niet nodig was, het vertrouwen in mij was (en is, hopelijk) groot. U begrijpt dat ik vol goede moed naar de praktijk vertrok, ook al had ik van de spanning maar enkele uren geslapen.
Eenmaal aangekomen in de praktijk kwam ik de behandelkamer in, waar ik zag dat mijn assistente een heel assortiment aan instrumenten en materialen aan het uitstallen was op het werkblad. Dat kon uiteraard maar één ding betekenen; er stond een endo op het programma.
Mijn hart sloeg even over, want na drie volledige endo’s op de faculteit voelde ik mij nog niet volledig op mijn gemak in het wortelkanaal. En ik had nog welgeteld 10 minuten om mij op de behandeling voor te bereiden. Gelukkig was een collega wel al begonnen met de kanaalbehandeling, wat zeker een liter zweet en een hoop paniek in het hoofd scheelde. Perforeren ging mij niet gebeuren op mijn eerste werkdag!
De patiënte meldde zich keurig op tijd en vroeg: “Je bent toch wel goed?” Waarop ik antwoordde: “Ja, mevrouw, ik ben tandarts.” Ik weet niet of dat een antwoord was op haar vraag, maar ik wilde geen valse beloftes doen.
Verdoofd, bedekt met cofferdam en gerustgesteld gaf de patiënte zich aan mij over. Ik vond het een hele eer, wat de spanning nog groter maakte. Ik verwijderde de tijdelijke vulling en vloog zo de kanalen in, en er viel een last van mijn schouders. Maar toch miste ik iets. En dat was de vergroting. Had ik maar eerder geïnvesteerd in die loepbril, ging er door mijn hoofd. Maar er was geen tijd om me daar te lang druk over te maken. Er moest een kanaalstelsel worden gevijld, gespoeld en gevuld.
Ondanks mijn geringe ervaring met endodontische behandelingen kon ik terugvallen op genoeg kennis. Ik had mij natuurlijk stiekem wel voorbereid op de endodontische behandeling, want dat is immers ook reguliere tandheelkunde. Mijn assistente ontbrak het ook niet aan kennis en ze had veel meer ervaring dan ik. Samen kwamen wij er wel uit.
Nadat ik vrijwel zeker was dat ik alle bacteriën had gedood met circa 50 ml hypo, ik neurotisch alle vijlen had gecheckt op lengte en ik wel vijf keer de lengte elektronisch heb nagemeten en steeds op dezelfde lengte uitkwam, was het tijd om de kanalen af te vullen met guttapercha. Ik trok natuurlijk de eerste guttapercha stift mee met mijn lauwwarm gestookte PK-Thomas. We gingen in de herkansing. Die keer stookte ik het instrument zo heet dat hij zo rood was als mijn wangen op dat moment. Gelukkig was mijn gezicht verstopt achter een mondkapje en face shield. Een laagje SDR erop, het liefst ook zonder luchtbellen. Die ik overigens met het blote oog toch niet zou hebben gezien. In mijn hoofd verheugde ik mij al op de eindfoto. Want wat zou ik ervan hebben gemaakt? De guttapercha zou toch niet ergens in de neusbijholte zitten? Of had ik het kanaal juist veel te kort gevuld? Rustig blijven. Rustig blijven.
Toen ik mevrouw bevrijdde van de rubberdam en de speekseldraden uit haar mondhoeken veegde met een tissue, en de patiënte haar mond amper nog dicht kreeg, hoopte ik dat ze mij nog aardig vond. We waren inmiddels namelijk een goed anderhalf uur verder. Waarop de patiënte zei dat dit de langste behandeling uit haar leven was. Gek genoeg voelde het voor mij juist tegenovergesteld. Ondanks alles heb ik mij kostelijk vermaakt in haar premolaar.
De patiënte en de assistente verlieten de behandelkamer en lieten mij gespannen en ongeduldig achter. Ik ververste iedere seconde het fotoprogramma. Het waren de langste drie minuten van mijn leven. En daar verscheen hij dan. De eindfoto. Het was een plaatje. Maar ik was kapot. En het was pas half 10 ’s ochtends. Ik hoopte vurig dat er niet weer een endo werd gepland in het gat in mijn middagprogramma…